Leven zonder muzikale despoten

Omar Muñoz Cremers
5 min readOct 20, 2019

Het is een vreemde gewaarwording dat nu woorden volgen over een boek over boeken over muziek. Met een dergelijke afstand dreigt de muziek te vervliegen in het getik van schrijfmachines en toetsenborden, ware het niet dat de auteur van It Gets Me Home, This Curving Track eigenlijk een stap overslaat in zijn verzamelde “recensies” van de laatste jaren. De boeken zijn een excuus om een ware kritiek te schrijven over het onderwerp.

Ian Penman maakte op jonge leeftijd naam bij de New Musical Express, in een periode, eind jaren zeventig, waar punk allerlei nieuwe vrijheden afdwong, ook voor schrijvers over muziek zoals zijn collega’s Barney Hoskyns en Paul Morley. Zelf was hij minder geïnteresseerd in de muzikale component van punk en had hij een voorkeur voor soul, dub reggae en de vele buitenstaanders en excentriekelingen die de popmuziek inmiddels had voortgebracht. Samen met Morley was hij verantwoordelijk voor de introductie van ideeën van Barthes, Derrida en Kristeva in het schrijven over populaire muziek, al deed hij dat vaak op een speelse manier, een vrolijke wetenschap die zijn culminatie vond op het Slave to the Rhythm album waar Morley Grace Jones tussen de nummers door interviewt en Penmans essay prominent op de hoes prijkt.

Hoe verder nadat je de toegang hebt gekregen tot de spiegelhallen van het pop-industrieelcomplex? Hij verdween verdwaasd door de consumptie van serieuze drugs in het freelance-labyrint van opkomende mannenbladen om vervolgens in de jaren negentig op te duiken in muziektijdschrift The Wire, waar de recensies op een gegeven moment te weinig ruimte bieden voor de tekstuele overvloed die Penman werkelijk te bieden heeft, zoals twee buitengewone essays over Tricky en Tim Buckley bewijzen. Tegelijkertijd kondigt het tijdschrift in 2012 ook zijn laatste metamorfose aan met de collectieve bundel No Regrets over zanger Scott Walker. Hierin neemt Penman de schijnbaar ondankbare taak op zich om de “slechte periode” van Walker te analyseren en weet hij je in een zeer lang stuk te overtuigen van het tegenovergestelde. Bijna ongemerkt arriveren sindsdien nieuwe recensies in het chique London Review of Books en City Journal (vreemd genoeg het huisblad van een conservatieve Amerikaanse denktank), die hem een ongekende vrijheid schenken om boeken te recenseren in essayvorm, vaak over muziek maar ook over schrijvers als Joan Didion en Walter Benjamin.

Wie Penman, een uitmuntende twitteraar (@pawboy2) en speurneus langs de talloze kringloopwinkels van Londen, online volgde werd op onverwachte momenten op de hoogte gebracht van een nieuw essay. De oplettende lezer had al snel door dat hij in een nieuwe fase van zijn schrijverschap was beland. De te recenseren boeken geven Penman de kans om de artiest of schrijver te onderwerpen aan een kritische analyse: hoogst persoonlijk (zonder dat hij zelf storend op de voorgrond treed), bedachtzaam, sprankelend geschreven met een aaneenschakeling van kleine observaties die je het onderwerp doen herwaarderen. Je luistert opeens heel anders naar de muziek die je dacht te hebben verzadigd of altijd van vermoedde dat je het niet interessant vond. Net als Barthes en Didion weet hij je te verleiden met zinnen die je op een avontuur nemen en eindigen in een onverwachte conclusie. In It Gets Me Home, This Curving Track bijvoorbeeld het mysterieuze, ontroerende einde van zijn lange essay over Prince.

Om dan maar bij het einde te beginnen ‘The Question of U: The Mirror of Prince’ is exemplarisch voor de bundel. Penman werkte jarenlang aan het artikel over een van zijn favoriete artiesten en het leek lange tijd hetzelfde lot beschoren als zijn nooit voltooide biografie van Bryan Ferry. Na zijn dood is de aandacht voor Prince vanzelfsprekend even toegenomen, in dat morbide ritueel dat nu volgt na elk overlijden van een muzikale legende maar wat in alle haast zelden een bezielde tekst oplevert. Prince was in de jaren tachtig, samen met Madonna, de meest geanalyseerde popartiest, de artiest waar je als popschrijver je Proeve van Bekwaamheid mee presenteerde. Penman weet je achteraf weer te laten beseffen hoe wonderbaarlijk die reeks platen uit het neondecenium was, hoe bijzonder zijn populariteit. Tegelijkertijd wijdt het artikel net zoveel pagina’s aan de periode die Prince-fans het liefst willen vergeten of gewoonweg niet kennen omdat ze vanaf 1990 afhaakten vanwege naamsveranderingen, platenmaatschappijdrama’s en gewoonweg middelmatige muziek. En zo ontstaat een soort melancholie die echt grote sterren (Frank Sinatra, Elvis) in dit boek karakteriseert: het kunnen hanteren van een heilig vuur, een ongekende macht om een cultuur van richting te doen veranderen, om luisteraars te betoveren en dit onvermijdelijk te verliezen. In het geval van Sinatra een langzaam uitdoven, bij Elvis een grotesk spektakel of bij de enige overlever, Donald Fagen, een ironische acceptatie.

Maar dat moment, die succesvolle periode, dat je door ademhaling, de trilling van de stembanden, de vormen van de mond, de lucht manipuleert en dit door een technologische assemblage laat vastleggen, vervormen en verspreiden, is buitengewoon krachtig, niet alleen tijdens de consumptie door de luisteraar of de manier waarop het daarna het leven van de zanger veranderd. In popmuziek, die vreemde combinatie van vluchtig plezier en doodserieus genot, ligt een ongekend potentieel voor betekenisvorming, zowel bewust als (interessanter) onbewust. Penman mijnt als geen ander naar betekenis in deze kunstvorm die moet vergeten dat ze kunstvorm is, zonder steun te zoeken bij sociologie, ideologie of andersoortige autoriteiten, waarbij wat iemand tekstueel zingt ondergeschikt is aan hoe hij het zingt:

Shelves of books are devoted to unearthing the fugitive ‘meaning’ of pretty song lyrics, yet often it’s some forgotten scrap of melody that cracks us apart; an old sitcom theme from decades ago can deep-six us more effectively than most big-name, chart-topping tracks. Becker and Fagen knew all about the occult effectiveness of tone and texture.

Geen grote gebaren, maar half-verstane fluisteringen. Elke luisteraar wordt gevormd door muziek en enkelingen weten vervolgens die muziek te vormen, het mysterie mooier te maken.

Een blik op de inhoudsopgave maakt duidelijk dat de lezer zal worden meegenomen naar een periode van moderniteit die is afgesloten. Er gaan geen heersers als The King of The Voice meer opstaan. Popmuziek is de laatste decennia gefragmenteerd, waarbij een aantal brokstukken zo abstract is geworden dat ze onherkenbaar zijn als popmuziek, terwijl een overgroot deel zijn voorwaartse beweging heeft verloren om hulpeloos terug te keren naar waar het vandaan kwam en in dat proces uitdooft. Penman is zich hier bewust van en in de introductie verontschuldigd hij zich bijna dat nieuwe favorieten als Solange en Lana Del Rey geen plek hebben gekregen in It Gets Me Home, This Curving Track. De schrijver wijt dit grotendeels aan het lot van de freelancer die schrijft over wat hem wordt toegeworpen maar uiteindelijk passen beide zangeressen niet in dit melancholische schema om de eenvoudige reden dat ze nog groeien en de top van hun kunnen niet hebben bereikt. Er wacht hoe dan ook, een toekomst.

Ian Penman — It Gets Me Home, This Curving Track

Fitzcarrado Editions ISBN 978–1–910695–87–6

--

--

Omar Muñoz Cremers

Sociologist. Technology, music, fashion, science fiction, art. Author of De Toekomst Hervonden (2015), Kritische massa (2016) and Liefdeloos universum (2021)