Verloren routes naar de oase van ambient

Omar Muñoz Cremers
8 min readMar 20, 2019

De afgelopen jaren heeft een bescheiden opleving en herwaardering plaatsgevonden van een soort intieme techno, die ook wel IDM of ambient house wordt genoemd. Dat was aan het begin van het decennium zeker geen gegeven. In De Toekomst Hervonden (2014) mijmerde ik over de mogelijkheden van het genre:

Het is in ieder geval instructief om deze muziek weer te beluisteren omdat zij een bepaalde abstractie kent (ze gebruikt zelden zang), naast een welhaast naïeve blik voorwaarts die de hedendaagse muziek goed kan gebruiken. Maar we spraken al over een vertakking en sinds 1993 is deze vorm van muziek op volstrekt persoonlijke wijze (in die zin zou de term auteurtechno niet misstaan) blijven voortbestaan in het werk van Biosphere, Dopplereffekt, Lawrence, Speedy J, Pete Namlook, Farben, Plastikman, Ricardo Villalobos & Max Loderbauer, Atom™, Boards of Canada, James Holden, Joris Voorn, Four Tet en Donato Dozzy. Het werk van elk van deze artiesten zou weer kunnen worden beschouwd als een mogelijk pad naar verdere ontdekkingen.

De eerlijkheid gebied me om toe te geven dat ik hier puur op wil een vernieuwde aandacht voor de muziekstijl probeerde te forceren. Tot mijn verbazing zouden onder andere Plastikman, Aphex Twin en Biosphere, soms na lange periodes van afwezigheid, plotseling terugkeren met nieuwe platen die weigerden terug te grijpen op hun werk uit de jaren negentig. Terugblikken deden zij wel op andere manieren. Richard D. James met de geïmproviseerde archiefpagina op Soundcloud en Biosphere, op meer professionele wijze, met een Bandcamppagina waar regelmatig remasters/heruitgaven verschijnen van zijn albums (soms voorzien van goed gevulde bonus-cd’s).

In die lange reeks is Geir Jenssen inmiddels aangekomen bij een aantal samenwerkingen uit de jaren negentig die destijds moeilijk verkrijgbaar waren. Vooral Polar Sequences, de samenwerking met Higher Intelligence Agency uit 1996, mag redelijk obscuur heten. Het jaar daarvoor traden beide artiesten op in het Noorse Tromsø, dat boven de poolcirkel ligt en destijds de woonplaats van Jenssen was. Voor een reeks van drie concerten maakten zij muziek die werd opgebouwd met geluiden uit de omgeving: skiliften, sneeuw, ijs en stemmen die klinken alsof ze bij de opening van het festival zijn opgenomen terwijl de verzamelde technojetset enthousiast champagne drinkt. Het resultaat is een thuiswedstrijd voor Biosphere (een terugwedstrijd zou in 2000 als Birmingham Frequencies het licht zien) waar weinig ruimte lijkt voor het zorgeloze dubgeluid waarmee Higher Intelligence Agency in de jaren 1994–1995 naam maakte (maar nooit echt doorbrak.) Stroeve kabels zwiepen in de wind terwijl machines zwoegen omringd door de elementen, bij voorkeur in bevroren staat. Een wat ongemakkelijk geluid dat pas met ‘White Lightning’ de verstilde pracht, de sublieme kou, omarmt die Biosphere’s beste werk karakteriseert. Maar het is muziek waarbij je je als luisteraar nooit op je gemak voelt, de electropulsen zijn net niet dansbaar en de geluiden van smeltwater en krakend ijs veroorzaken een staat van alertheid in plaat van ontspanning.

Wie wil wegzinken in geluid doet er beter aan om de vorig jaar verschenen heruitgave van de verzamelde The Fires of Ork albums te beluisteren, twee albums uit de duizelingwekkende discografie van de helaas in 2012 overleden alleskunner Pete Namlook. Het eerste The Fires of Ork album uit 1993 is een van de vele samenwerkingen die Namlook in een periode van 20 jaar ondernam, hier met Geir Jenssen. Beide artiesten voelen elkaar uitstekend aan. Biosphere bevindt zich op dat moment in een periode tussen een goed ontvangen debuutalbum en aanstaande doorbraak, Patashkin (1994), die hem tot een grootheid van de elektronische muziek zal maken. Dit soort samenwerkingen zijn vaak lastig te ontwarren. Wie doet nu precies wat? Gaat het om een uitwisseling van gesproken ideeën, of geluiden en melodieën? Werkt men het samen uit, of neemt een persoon de verantwoordelijkheid voor het drukken op de knoppen? Is men eigenlijk wel in de zelfde ruimte aanwezig? Wat betreft dat laatste is er een verschil aan te wijzen: deel 1 wordt in Frankfurt opgenomen, op dat moment een van de belangrijkste steden in de Europese dansmuziek, deel 2 in de plattelandsstudio in Traben-Trarbach waar Namlook zich had teruggetrokken. Een verandering van omgeving die weinig veranderde aan het geluid van het project. In grote lijnen lijkt Biosphere zijn arctische sfeer te leveren terwijl Namlook geduld brengt. Bijna niemand kan zo gedisciplineerd of achteloos een enkel goed idee het werk laten doen, de neiging onderdrukken om een track te vullen met details. Als luisteraar ontstaat een interessante relatie met de muziek waarin je een cadans of herhaling herkent die zo prettig klinkt waardoor je gaat hopen dat deze niet hoeft te eindigen. Op ‘Gebirge’, het hoogtepunt van de samenwerking, dreint de muziek met minimale veranderingen 21 minuten lang door, enkel aangevuld met sporadische bliepjes en stemmen. Het had met gemak twee keer zo lang kunnen duren. Het is ook muziek die op het eerste deel nog dicht bij de fusiekern van rave ligt. Opener ‘The Fires of Ork 1’ (dat een Blade Runner-sample met een intrigerende herkomst gebruikt) is zelfs dansbaar dankzij de destijds populaire combinatie van bassdrum met breakbeats en een grotachtige productie die een ouderwets galmend clubgevoel oproept. Zeven jaar later is het vervolg al bevrijd van deze invloed en beweegt de muziek tussen paradijselijke stasis (‘In Heaven’) en droomachtige beweging zoals op het magnifieke ‘When the Night was Black’.

Met zijn haast visuele intensiteit is ‘When the Night was Black’ een perfect voorbeeld van Namlooks interpretatie van ambient die hij in zijn Electronics Beats portret presenteert:

Ambient as Eno defines it…is more or less musical wallpaper. It stays in the background and serves the environment rather than saying something about itself. In my definition of ambient, which has nothing in common with Eno’s definition, it’s about a journey, intense emotions that need to be transported — environmental music, jazz, ethno — depending on what project I’m working on.

Ambient house begint volgens Namlook bij Chill Out van KLF, het half sardonische/half sublieme album uit 1990 waarmee de groep muzikale ideeën en fragmenten uit het verleden bundelt en verbindt met de nieuwe energie die rave heeft losgemaakt. Namlook, maar ook Biosphere, wil je aandacht bij beluistering, vandaar de belangrijk rol voor beweging, de puls, die je gedachten stuurt en hun muziek zo geschikt maakt voor de auto, trein, wandeling of de trip (de geest op reis.)

Japanse electronica heeft een compleet eigen ontwikkelingslijn doorlopen die de laatste jaren met steeds meer zorg wordt ontgonnen. Voorlopig hoogtepunt van deze verkenning is de prachtig vormgegeven dubbele compilatie Kankyō Ongaku van het Light in the Attic label. De titel is te vertalen als omgevingsgeluid, ambient in bredere zin. Het boek waarin de cd’s zijn verwerkt vertelt in detail over de veelzijdige toepassingen van deze muziek uit de jaren ’80, als achtergrondmuziek in gebouwen, musea, winkels, als medidatiehulp, helende muziek, soundtrack, reclamemuziek of als begeleiding bij modeshows. Ondanks de kalmte van de muziek voelt het als overzicht energiek, het resultaat van een cultuur in de hoogste versnelling, wat Japan, en met name Tokio, in dat decennium was. Tijdens de economische boom circuleerde geld op allerlei niveaus en muzikanten konden hier duidelijk van profiteren. Bedrijven, zijn door de praktijk van méséna (een vorm van mecenaat, maar wederkerig en praktisch van aard) gedeeltelijk verantwoordelijk voor een esthetisering van het alledaagse leven. Muziek kleurt het leven, genereert dagdromen, recupereert de vermoeide geest en geeft de steeds meer aanwezige technologie een stem.

De muziek van Erik Satie en Brian Eno is een duidelijke invloed op Kankyō Ongaku, met name op de tracks die eenvoudige pianomotieven herhalen. Muziek met een praktische toepassing want Tokio mag als een van de grootste steden ter wereld een imago van continu hectiek uitstralen, in de praktijk is het een unieke verzameling veelzijdige centra met een eigen karakter en een netwerk van oases in de vorm van cafés die de werker tijdelijke rust bieden en waar steevast pianomuziek of Japanse bossanova klinkt. De synthesizer vergrootte het palet aanzienlijk en in de jaren ’80 had Japan op veel vlakken een technologische voorsprong verkregen waardoor muzikanten deze instrumenten sneller konden toepassen zonder afhankelijk te zijn van grote studio’s. Maar er is meer aan de hand. In de muziek wordt het artificiële niet boven het menselijke geplaatst. De vaak zenachtige eenvoud van de muziek is ingebed in een natuurlijke geluidswereld, van vogels, beken en insecten. Natuur en technologie zijn niet gescheiden. Voor veel Japanners zal elke synthesizer toch al een geest bezitten, zoals een berg of een rivier een geest bezit, en tegelijkertijd presenteert de muziek voor de stadsbewoner een droom van de natuur, een andere groene wereld.

Wat betekent deze muziek in de 21ste eeuw voor ons in het Westen? Willen we het gevaar van exotisme verpakt in een consumptieproduct omzeilen? Kan het meer zijn dan een nieuwe blufkaart in het spel van cool? De afstandelijke bestudering en beluistering kan echter niet het eindpunt zijn. Kankyō Ongaku is het product is van een wederkerige stroom van ideeën tussen West en Oost. De compilatie moet meer zijn dan een curiosum, zoals Music For Airports dat in 1977 ook was voor Japanse muzikanten, de lessen in zen van D.T. Suzuki dat waren voor John Cage of de illustraties van Utagawa Hiroshige een inspiratie vormden voor Van Gogh. Kortom, kan Kankyō Ongaku ambient in het Westen verder helpen? Nu Chill Out bijna 30 jaar oud is en de ravedroom een entertainmentproduct is geworden, kan het tussen nostalgie en streaming dolende ambient house, een nieuwe impuls gebruiken. Misschien is de metafoor van de reis verzadigd, zoals de cultuur van reizen in zijn decadente fase is beland totdat we de Aarde gaan verlaten (op zichzelf een mogelijkheid die steeds minder geloofwaardig wordt.) In die zin is het vinden van nieuwe toepassingen voor elektronische muziek het doel: niet nog een file op de harde schijf of toevoeging aan de playlist maar een nieuwe manier om muziek op onverwacht wijze tegen te komen. De muzikale stad maakt je deel van zijn bewegingen en pulsen, een kalme zoem die wordt aangevuld met melodieën. En ergens in die leefbare stad, niet meer de onderwerping aan muziek in een collectief ritueel maar het individu dat loslaat, laag na laag van betekenis afwerpt en zo een korte glimp opvangt van innerlijke leegte.

--

--

Omar Muñoz Cremers

Sociologist. Technology, music, fashion, science fiction, art. Author of De Toekomst Hervonden (2015), Kritische massa (2016) and Liefdeloos universum (2021)